De geschiedenis van de brandweer
Hoe het vroeger was
Heel vroeger was er geen brandweer. Als er brand was, moest iedereen zelf maar zien dat hij op tijd vluchtte. Om de brand te blussen, mocht je blij zijn met de hulp van je buren.
Toen de steden en dorpen groter werden, zagen de mensen in dat het belangrijk was het bestrijden van brand beter te organiseren. Anders zou er zo een heel dorp kunnen afbranden. Er waren toen ook nog veel houten huizen. Er kwamen wakers en andere mensen die als er brand was te hulp konden komen.
Emmertjes
Er bestond ook nog niet veel materiaal om brand te bestrijden. Hoewel in de oude Griekse tijd al een soort pomp was uitgevonden, was dat idee verloren gegaan. Men bluste daarna weer met emmertjes die van leer waren gemaakt. Die moesten dan gevuld worden in een sloot of put. En dan door rijen mensen aan elkaar doorgegeven worden om op het vuur te gooien.
Jan van der Heyden
Jan van der Heyden was de man die (opnieuw) de brandspuit uitvond. Eerst ging het nog om een pomp die in een bak water werd gezet. Die bak water moest alleen wel met emmertjes worden gevuld. Later werden de pompen beter en had het blussen meer succes. Toen kwam er ook een brandweer met mensen die van de bestrijding van brand hun beroep maakten.
Vervoer
Het vervoer van de pompen en andere spullen was ook nog een probleem. Eerst kwam er een kar die geduwd moest worden. Later werden de brandspuiten getrokken met paarden. En weer later kwamen de echte brandweerwagens met zwaailicht en sirene. En nog weer later de speciale auto’s met een lange ladder en hijskraan.
Als je nu naar de brandweer van tegenwoordig kijkt, dan lijkt die nauwelijks op die van vroeger. Behalve de naam: die is nog altijd dezelfde!